Neem contact met ons op
Capelle aan den IJssel
Op 1 januari 2015 is een nieuwe Pensioenwet in werking getreden. Daarbij is de opbouw van aanspraak op ouderdomspensioen veranderd door de implementatie van een nieuw fiscaal kader. De pensioenregeling voor werknemers die meer verdienen dan € 100.000,00 per jaar wijzigt. Daarmee wijzigt derhalve de met die werknemers bestaande pensioenregeling en omdat de pensioenregeling een arbeidsvoorwaarde is, kan deze slechts gewijzigd worden indien de werknemer daarmee instemt. Voor zover die instemming ontbreekt, zou de werkgever deze arbeidsvoorwaarde eenzijdig kunnen wijzigen, mits de werkgever kan aantonen dat daarvoor een voldoende zwaarwichtig belang bestaat, dat prevaleert boven het belang van de werknemer. Een werkgever die de pensioenregeling “slechts” in overeenstemming brengt met het fiscale kader zonder compenserende maatregelen te treffen voor de lagere pensioenopbouw (en daarmee: een lagere beloning), zal het waarschijnlijk zeer lastig krijgen bij deze belangenafweging.
Nabestaandenpensioen
Het nieuwe fiscale kader (het Witteveenkader 2015) heeft niet uitsluitend gevolgen voor de opbouw van het ouderdomspensioen, maar heeft ook behoorlijke gevolgen voor de hoogte van het nabestaandenpensioen. Voor medewerkers die meer dan € 100.000,00 per jaar verdienen zijn deze gevolgen nog meer voelbaar, omdat zij niet uitsluitend geconfronteerd worden met een lager opbouwpercentage, maar tevens met een aftopping van het pensioengevend loon tot € 100.000,00 minus franchise. Zeker daar waar voor de hoogte van het nabestaandenpensioen uitgegaan wordt van het tot de pensioendatum nog te bereiken pensioen als de werknemer niet zou zijn overleden, leidt het nieuwe Witteveenkader tot een aanzienlijk lager nabestaandenpensioen. De vraag is nu of de partner – gelet op deze verslechterde positie – eigenlijk zijn of haar instemming moet verlenen om de pensioenregeling (op het punt van het nabestaandenpensioen) vanaf 1 januari 2015 te kunnen aanpassen aan het nieuwe fiscale kader. De pensioenregeling wijzigt immers niet alleen op het vlak van het ouderdomspensioen, maar ook op het vlak van het nabestaandenpensioen. De partner wordt door deze wijziging getroffen.
Toestemming partner?
Het zou voor de hand liggen dat de partner met de wijziging van het nabestaandenpensioen niet behoeft in te stemmen. Het is immers niet de partner, maar uitsluitend de werknemer zelf die partij is bij de pensioenovereenkomst die hij met zijn werkgever sluit. Tegelijkertijd is er echter wel een juridisch argument om de partner van de werknemer toch partij te laten zijn bij de pensioenovereenkomst. Doordat de pensioenregeling tevens rechten voor de partner creëert, zou in de pensioenovereenkomst een derdenbeding gelezen kunnen worden. Als de partner dit derdenbeding aanvaardt, betekent dit dat bij een wijziging van een pensioenregeling (in dit geval lagere aanspraak op nabestaandenpensioen) tevens een instemming van de partner – die immers partij is geworden via het derdenbeding – vereist is.
Of een partner via een derdenbeding partij is geworden bij de pensioenovereenkomst is in de rechtspraak nog niet uitgemaakt. Wel heeft de rechter zich al eens uitgelaten over de vraag of de werknemer partij is geworden bij de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en de pensioenuitvoerder via het derdenbeding. De rechter kijkt daarbij kritisch naar de vraag of die derde (in dat geval de werknemer) daadwerkelijk het derdenbeding aanvaard heeft.
Als de partner niet om instemming is gevraagd voor de wijziging van de pensioenregeling, zal de partner dus moeten aantonen dat hij partij is geworden bij de pensioenovereenkomst door aanvaarding van het derdenbeding. Voor zover een partner erin slaagt om zich via aanvaarding van het derdenbeding als partij in een pensioenovereenkomst te voegen, zou de partner mogelijk instemmingsrecht kunnen claimen als de pensioenregeling (op het vlak van het nabestaandenpensioen) gewijzigd wordt.
Praktische consequenties
Blijkens de parlementaire behandeling bij het tot stand komen van de nieuwe Pensioenwet, heeft de wetgever zich de problematiek van de doorwerking van de fiscale maatregelen in de arbeidsverhouding ten gevolge van de nieuwe Pensioenwet gerealiseerd, maar de wetgever heeft zich daar bewust buiten gehouden. De praktijk moet het dan ook maar zien op te lossen. De verwachting is dat ook de rechtspraak nog wel zal volgen, maar voordat duidelijkheid gecreëerd is zijn wij een aantal jaren verder.
Op welke wijze dient nu omgegaan te worden met de consequenties van de gewijzigde Pensioenwet? In de praktijk wordt veelal gekozen voor compenserende maatregelen, waarbij het premievoordeel dat de werkgever geniet, wordt teruggegeven aan de werknemer in de vorm van bijvoorbeeld een hoger bruto loon of in de vorm van een aparte vergoeding. Voor wat betreft het lagere nabestaandenpensioen heeft de verzekeringswereld inmiddels polissen ontwikkeld.
Omdat het echter geheel nieuwe problematiek betreft, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten, kan echter geen zekerheid worden gegeven of deze constructie stand houdt. Zodra de werknemer echter zijn schriftelijke instemming heeft gegeven is weinig gevaar meer te duchten. Om te voorkomen dat de werknemer in een later stadium rechtens zou kunnen terugkomen op de eens door hem gegeven instemming, is het wel noodzakelijk dat de betrokken werknemer volledig wordt geïnformeerd.
Voor nadere vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Hans de Haij.