Neem contact met ons op
Capelle aan den IJssel
Toen alles nog normaal was, althans leek, voor de Coronacrisis was de discussie over nakomen van verbintenissen niet zo heel ingewikkeld. Wat je overeengekomen bent moet je nakomen, punt. Onder bepaalde omstandigheden kan een partij zich beroepen op overmacht en de wet is daarin duidelijk.
Sedert, zeg gemakshalve medio maart 2020 leven we in een heel andere situatie. Wat normaal was blijkt nu niet meer normaal te zijn. Het Kabinet doet haar best ons daarin te leiden en ga er maar eens aanstaan. Het is makkelijk, vooral achteraf, om te zeggen wat er allemaal moet gebeuren, maar als je er zelf voorstaat is dat wel iets anders. Zeker in het geval het welzijn van velen er vanaf hangt.
Maar dichter bij huis worden we zakelijk ook getroffen in deze bijzondere tijd en dan werpen zich vragen op, zeker als het gaat om het nakomen van verplichtingen. Deze vraag wordt zeker gevoed door het Kabinet dat meerdere malen heeft aangegeven dat partijen, bijvoorbeeld in een huur- verhuurrelatie, met elkaar moeten gaan zitten en tot een redelijke oplossing moeten komen. Maar ja, dan moet je er wel samen uitkomen. Dat gaat in bepaalde gevallen niet meer 1,2,3 en dan is een beroep op overmacht wegens Corona niet geheel onlogisch.
Een recente uitspraak (20 mei jl.) in kort geding van de rechtbank Amsterdam (vindplaats C/13/681613/KG ZA 20-281) lijkt duidelijk.
Het betrof twee professionele vastgoedbeleggers die zonder financieringsvoorbehoud (voordat de Coronacrisis uitbrak) en deal hadden gesloten over de levering van enkele winkelpanden. De partij die moest afnemen beriep zich op overmacht en/of wijziging van omstandigheden.
Om op te frissen; artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat de tekortkoming niet is te wijten aan de schuld van de debiteur en ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn risico komt. Om een beroep op overmacht te rechtvaardigen moet de belemmering de prestatie zelf betreffen. Van overmacht wordt niet gesproken, indien door een later ingetreden verandering van de omstandigheden het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de wederzijdse prestaties wordt verbroken. Dat lijkt op voorhand dus een doodlopende weg.
Maar, in deze procedure werd ook artikel 258 van boek 6 BW (Burgerlijk wetboek) van stal gehaald door de partij die niet na kon komen. Daarin staat dat de rechter op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Er staat in dat artikel ook dat een wijziging of ontbinding niet wordt uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
De uitkomst van deze uitspraak is dat de koper zich niet op overmacht en/of artikel 6:258 BW kan beroepen. Mee speelt dat het professionele partijen betrof en er willens en wetens door de koper geen financieringsvoorbehoud was gemaakt. De koper moest zich bewust zijn geweest van het risico dat ze geen financiering zou kunnen krijgen. Een beroep op artikel 6:258 BW wordt slechts in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd en alhoewel de Coronacrisis als een uitzonderlijke omstandigheid die door partijen niet te voorzien was wordt bestempeld honoreert de rechter het beroep hierop niet, wederom door te stellen dat er sprake is van een professionele partij die zich bewust moet zijn geweest door het niet opnemen van het financieringsvoorbehoud een risico te open. Er worden nog andere omstandigheden van stal gehaald, zoals het door de Rechtbank aangenomen feit dat koper niet al te voortvarend heeft gehandeld en er door verkoper geen huurverplichtingen zijn kwijtgescholden van huurders in de verkochte panden.
Welke conclusies kunnen we trekken. Het is een enkele uitspraak van een rechter in eerste aanleg, nog in kort geding ook, maar het geeft wel een beeld van wat er nu aan de hand is. Beroep op overmacht en/of BW 6:258 is in het Coronatijdperk geen ABC-tje, de formele vereisten staan vooralsnog overeind, maar wel kunnen we concluderen dat deze rechter stelt dat de Coronacrisis als uitzonderlijke omstandigheid geldt en dit m.i. een handvat geeft om onder bepaalde (andere dan hier speelden) omstandigheden er met succes een beroep op te doen.
Er zullen nog vele uitspraken volgen.
Naast overmacht spelen er nog andere “Corona aspecten” in verbintenissenland. Uitspraak van 27 mei jl., te vinden op: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:1979. In kort geding is het voorlopige oordeel van de rechter dat er t.g.v. de Corona problematiek sprake van een gebrek is (het ongestoorde genot van het gehuurde is niet geleverd) en de voorgestelde huurprijsvermindering op voorhand niet onredelijk is. Hier volgt snel een nieuwe blog over.