Neem contact met ons op
Capelle aan den IJssel
Op 3 juni jl. kon u in een blog lezen dat de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland op 27 mei jl. tot het voorlopig oordeel kwam dat sluiting van het gehuurde aangemerkt kan worden als een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW en dat dit het genot dat de huurder mocht verwachten onmogelijk maakte zodat huurder op grond van artikel 7:207 BW aanspraak kon maken op huurprijsvermindering.
In een recente uitspraak van de Voorzieningenrechter bij de rechtbank Overijssel luidde het voorlopig oordeel dat de coronamaatregelen waardoor het horecabedrijf gedwongen de deuren moest sluiten, geen gebrek is als bedoeld in artikel 7:204 BW. Daartoe overwoog Voorzieningenrechter als volgt:
“Een gebrek is elke op het gehuurde betrekking hebbende omstandigheid die het genot ervan beperkt. Daaronder kan ook een wettelijk voorschrift vallen dat het gebruik van het gehuurde verbiedt of inperkt (zie onder meer HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7337, rov. 3.4.4. en de aldaar geciteerde parlementaire geschiedenis). De vraag is vervolgens of de gedwongen sluiting krachtens overheidsvoorschrift een aan de huurder toe te rekenen omstandigheid is. Als dat namelijk het geval is, dan is van een gebrek (toch) geen sprake, zo volgt uit artikel 7:204 lid 2 BW. In dat geval heeft de huurder dus geen recht op huurvermindering. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat de sluiting voor rekening van Urbana komt, omdat artikel 2.5.1 van de toepasselijke algemene bepalingen erop neerkomt dat de huurder moet zorgen voor de vergunningen die hij voor de uitoefening van het bedrijf nodig heeft en dat intrekking van een vergunning geen aanleiding kan geven tot enige actie tegen de verhuurder. Contractueel gezien is daarmee het risico van de gedwongen sluiting bij de huurder gelegd. Ook is verdedigbaar dat de sluiting van overheidswege een omstandigheid is die ingevolge artikel 6:75 BW krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de huurder komt (vgl. HR 1 februari 2008, ECLI:N:HR: 2008:BB8098).”
Zoals al bleek uit de uitspraak die wij in onze blog van 3 juni jl. behandelde is hetgeen partijen hebben vastgelegd in de huurovereenkomst en/of de toepasselijke algemene bepalingen dus van belang voor de beantwoording van de vraag of artikel 7:207 BW is uitgesloten. In zoverre sluit de uitspraak van de Voorzieningenrechter bij de rechtbank Overijssel dus aan bij het eerder voorlopige oordeel. Interessant is echter de overweging dat het verdedigbaar is dat sluiting van overheidswege een omstandigheid is die voor rekening van de huurder komt. Geconcludeerd kan dan worden dat als partijen contractueel niets omtrent artikel 7:204 zijn overeengekomen een sluiting als gevolg van Corona voor rekening van de huurder dient te komen. Van belang is overweging van de Voorzieningenrechter om als huurder en verhuurder in overleg te treden, hetgeen wij u als huurder en verhuurder ook adviseren.
Wij houden u op de hoogte!